Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 4.14 Forfaitair voordeel uit vrijgestelde beleggingsinstellingen en uit buitenlandse beleggingslichamen
1
Het forfaitaire voordeel bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, wordt gesteld op 4% per jaar van de waarde in het economische verkeer die bij het begin van het kalenderjaar aan de tot het aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend, verminderd met de overige op grond van artikel 4.12, onderdeel a, ter zake van die aandelen of winstbewijzen in aanmerking genomen reguliere voordelen, doch niet verder dan tot nihil.
2
Het voordeel wordt naar tijdsgelang berekend. Indien de aandelen of winstbewijzen niet het gehele kalenderjaar tot het aanmerkelijk belang hebben behoord, worden bij de berekening van het voordeel gedeelten van kalendermaanden verwaarloosd.
3
Indien de vennootschap na het begin van het kalenderjaar is opgericht, treedt voor de toepassing van het eerste lid de datum van oprichting in de plaats van het begin van het kalenderjaar.
4
Voorzover tot de directe of indirecte bezittingen van de vennootschap aandelen in, lidmaatschapsrechten van en belangen bij een ander lichaam behoren, worden niet de bezittingen van het andere lichaam maar die aandelen, lidmaatschapsrechten en belangen als bezittingen van de vennootschap in aanmerking genomen indien de feitelijke werkzaamheden van het andere lichaam aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.
5
Voor de toepassing van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, wordt onder een niet in Nederland gevestigde vennootschap mede verstaan een in Nederland gevestigde vennootschap die een buiten Nederland aanwezige vaste inrichting heeft waarvan, of een vaste vertegenwoordiger buiten Nederland heeft van wie de feitelijke werkzaamheden niet aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.
6
Voor de toepassing van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a:
a
worden onder bezittingen mede verstaan: goederen die niet aan een vennootschap toebehoren voorzover de waardeveranderingen die vennootschap aangaan of voorzover die vennootschap tot de opbrengsten van die goederen gerechtigd is;
b
worden onder beleggingen mede verstaan: banktegoeden en andere schuldvorderingen, met uitzondering van vorderingen die voortvloeien uit feitelijke werkzaamheden van een vennootschap die aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.
7
Voor de toepassing van het eerste lid worden bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het aanmerkelijk belang in de vennootschap de in het zesde lid, onderdeel a, bedoelde goederen gewaardeerd met inachtneming van de in artikel 5.22 bedoelde algemene maatregel van bestuur.
8
Het forfaitaire voordeel, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op een aanmerkelijk belang in:
a
kredietinstellingen, hypotheekbanken en verzekeringsmaatschappijen die officieel zijn genoteerd op bij ministeriƫle regeling aan te wijzen effectenbeurzen;
b
vennootschappen waarvan de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden;
c
vennootschappen die zijn onderworpen aan een belasting naar de winst of het inkomen welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is. Een naar de winst geheven belasting is naar Nederlandse maatstaven redelijk indien deze resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst, waarbij de artikelen 12b en 12c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 buiten toepassing blijven.
9
Indien tot het vermogen van een in Nederland gevestigde vennootschap in enigszins belangrijke mate, direct of indirect, aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap als bedoeld in het eerste lid behoren, worden deze aandelen of winstbewijzen voor de toepassing van dit artikel geacht toe te behoren aan diegenen bij wie het belang bij de eerstgenoemde vennootschap berust. De aandelen en winstbewijzen worden toegerekend naar evenredigheid van ieders belang. Het in een kalenderjaar in aanmerking te nemen voordeel wordt verminderd met een evenredig gedeelte van het voordeel dat door de vennootschap of indirect door een andere zodanige vennootschap op de aandelen en winstbewijzen in een in het eerste lid bedoelde vennootschap in dat kalenderjaar als beleggingsopbrengst voor de heffing van de vennootschapsbelasting in aanmerking is genomen.
10
Het vierde tot en met negende lid van dit artikel zijn niet van toepassing voor de bepaling van het forfaitair voordeel uit aandelen in of winstbewijzen van een lichaam als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •